De Franse Revolutie veroorzaakte ook in de Nederlandse geschiedenis een flinke breuk. Edelen verloren hun privileges; Calvinisten zagen toe hoe separatisten (Joden, doopsgezinden, katholieken) min of meer gelijk werden gesteld aan hun – tot dan toe – dominante geloofsopvatting; het Huis van Oranje werd verjaagd en Nederland gecentraliseerd. In 1812 komt er een eind aan de vernieuwing omdat Napoleon verjaagd wordt en het aan Willem I wordt toegestaan op de koningstroon te zitten; edelen krijgen privileges terug maar toch blijft bij velen de heimwee naar het Ancien Regime (de tijd voor 1789).
Halverwege de Franse Tijd is Diederick Theodorus Notten (1804-1885) geboren. Hij stamt uit een familie van militairen die generaties lang in het Staatse Leger hun trouw aan Oranje gestand deden. Kort na de nederlaag van de Fransen keert in de familie het optimisme voor de toekomst terug. Het is dan ook geen probleem dat de enthousiaste 12-jarige Diederik reeds in 1816 aan een militaire carrière begint. Hij zwaait in 1835 af als eerste luitenant en begint dan een ambtelijke loopbaan. Hij wordt benoemd tot Rijksontvanger en verblijft onder meer in Birdaard, Dantumawoude, Oosterzee, Blokzijl en Tiel. In 1835 trouwt hij met Dorothea Engelina van Zelle (1809-1839) en op 6 augustus 1840 met Rienkje Johannes Halbesma (1818-1903). In Dantumawoude woont hij in het voorname centrum waar ook grietman Bergsma en de doopsgezinde dominee Arnoldus de Jong wonen.
Notten heeft voldoende vrije tijd om andere activiteiten te ontplooien. Als er in Dantumawoude een afdeling van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen wordt opgericht meldt de Rijksontvanger zich aan als bestuurslid. Daarnaast ontwikkelt hij zijn literaire kwaliteiten wat resulteert in de publicatie van diverse verhalen, gedichten en lierzangen. Uiteindelijk verovert hij hiermee een plekje in het Biografisch woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandse letterkunde.
De titels van zijn literaire werken verraden veel van zijn insteek en politieke gezindheid. De eerste gedichten (1826) gaan over Vaderlandsliefde; in andere verzen wordt het Oranjehuis verheerlijkt en steeds legt hij een link naar het geloof van de Calvinisten. In de gedichten wordt gemijmerd over de tijd van het Ancien Regime. De gezindheid ademt niet een liberale geest maar past prima binnen het Reveill.
Als Willem II op 6 december 1841 Leeuwarden bezoekt, wijdt Notten een gedicht aan hem. Het volgende fragment is veelzeggend.

“Toen Oranje en de Vrijheid! Die kreet van verrukking,
Weer klonk; – voor het eerst in mijn kinderlijk oor –
Lang geweerd door geweld en gesmoord door verdrukking,
Nu zielschokkend’ weêrgalmde mijn Vaderland door! –

Toen de drijver der Volken, het gewrocht, de bedwinger,
Van’t monster dat bloed dronk, daar ’t vrijheid slechts loog!
Voor’t krachtige noorden en de wenk van Gods vinger,
Aan ’t perk van zijn woeden, de reuzenkop boog. –

Toen zijn taak was volbragt, maar zijn heerzucht nog blaakte,
Hem d’oogen nog vlamden naar ’t wereldgebied.
Nog éénmaal de donder van ’t moordkanon braakte!
Om te beter te voelen dat God hem verliet. –

Doen de Helden, de Vorsten het zegelied zongen!
Oranje – verwinnaar! De gloriepalm droeg!
’t Verloste Europa, met jubelende tongen
En brandende harten, de lof-cither sloeg”

Met de “drijver der Volken” zal Frankrijk en meer specifiek Napoleon bedoeld zijn. Notten gelooft niet in de leus van de Franse Revolutie (“vrijheid, gelijkheid en broederschap”) maar denkt dat de echte (christelijke) vrijheid pas kan bestaan als die beschermd wordt door “Oranje”. Deze notie is ook terug te vinden bij Groen van Prinsterer. Abraham Kuyper spreekt over de trits “God-Nederland-en-Oranje”. Notten refereert aan de Slag bij Waterloo (18 juni 1815) als hij schrijft dat het moordkanon nog eenmaal braakte (nadat Napoleon van Elba gevlucht was) en schrijft (voor een deel terecht) de overwinning aan Oranje toe.

Diederik Notten woont tussen 1835 en 1848 in Dantumadeel. In Birdaard en Wanswerd, zijn eerste woonplaats, is een concentratie van Afgescheidenen die hun mening niet onder stoelen of banken steken. In Dantumawoude worden onder meer conventikelbijeenkomsten gehouden in de Boks-mo¬len onder Dokkum en eind 1840 stichten de Afgescheidenen een eigen gemeente in Driesum-Wouterswoude. Notten kon het zich, als bekleder van een overheidsfunctie, niet veroorloven zich bij hen aan te sluiten maar zijn sympathie zal eerder naar de Cocksianen dan naar de liberalen zijn gegaan. Ondertussen bleef hij wel de kerkdiensten van dominee Francois Bekius bezoeken.

Diederik van Notten zal niet in de voorste rijen hebben gestaan om de veranderingen van 1848 toe te juichen. In plaats van de macht van Oranje kwam de ministeriële verantwoordelijkheid en in heel Nederland werd het “Huis van Thorbecke” (rijk-provincie-gemeente) gebouwd. Toch weerhield hem dit er niet van de ambitie om burgemeester te worden werkelijkheid te laten worden. Van 1865 tot 1877 is Diederik Notten burgemeester van het Drentse Ruinen (nu gemeente De Wolden). Hij wordt Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en overlijdt in Den Haag.