Zulke huisjes stonden op de Broek onder Akkerwoude

De mensen, die in het prille begin van de 19de eeuw naar de Akkerwoudsterbroek trokken, waren zonder uitzondering arme gelukzoekers. Ze verhuurden zich als dagloners maar koesterden hun eigen onafhankelijkheid. Op de Broek konden ze op legale dan wel illegale wijze in bezit komen van een stukje onontgonnen grond waarop een huisje gebouwd werd en een groentetuintje aangelegd. In het begin waren er vrijwel geen sociaal-economische verschillen maar dit veranderde halverwege de 19de eeuw. Er kwamen notabelen (onderwijzers en een evangelist) én enkele bewoners kregen aanzien omdat hun portemonnee steeds voller raakte. Het grote voorbeeld daarvan is Pieter Durks Wolters die onder meer een bakkerij had en een cichoreidrogerij exploiteerde. Naar hem is de Pieter Durksstrjitte genoemd. Hij investeerde zijn kapitaal onder meer in schamele arbeidershuisjes die dichtbij de Skoallehoeke stonden.
In de Leeuwarder Courant van 12 juni 1877 is te lezen dat ene Rozema een huisje huurde van Pieter Durks. Het kan nooit veel geweest zijn want het pand was voor slechts fl 250 verzekerd bij “de Brusselse maatschappij”. De huurders hadden veel last van “wandgedierte” en besloten de wanden van het huisje “ter dege” in te smeren met petroleum en teer. Terwijl ze nog met dit klusje bezig waren is de teerpot in aanraking gekomen met vuur “dat zich zodoende makkelijk meester kon maken van de wanden en alzo van het hele gebouw”. Behalve het bed werd de inboedel grotendeels gered maar het huis ging geheel in vlammen op.
Voor de 21ste eeuwer is dit verhaal een illustratie van grote armoede. Voor de scribent van de Leeuwarder Courant was “wandgedierte” waarschijnlijk iets dat vaker voorkwam want hij is vooral bezorgd over de buren van de familie Rozema. Moeten zij hun mond houden als een huisplaag met zulke gevaarlijke middelen worden bestreden waardoor ook hun huis de vlammen ten prooi kan vallen? De scribent pleit er voor de Politieverordening aan te passen waardoor de roekeloze handelingen van de familie Rozema verboden worden.