Francois Haverschmidt (Piet Paaltjens)

Multatuli, Bilderdijk én Piet Paaltjens worden gezien als de grootste literatoren van de negentiende eeuw. Twee van hen hebben een band met het vroegere dorp Dantumawoude (nu Damwoude). De eigenlijke naam van Piet Paaltjens is Francois Haverschmidt (1835-1894). Hij is een kleinzoon van Francois Bekius (1776-1846) die van 1812-1844 predikant was van de Hervormde gemeente in Dantumawoude, Wouterswoude en Driesum. In zijn boek “Familie en kennissen” vertelt Haverschmidt uitgebreid over de logeerpartijen in “De pastorie van mijn grootvader”. Het verhaal, dat te vinden is in de digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, is ook voor de 21ste eeuwer nog zeer toegankelijk. Tot het emeritaat van zijn grootvader bracht Haverschmidt elke zomervakantie bij zijn grootouders door. Hij haalt zich nog veel beelden uit die tijd voor de geest.

Pastorie Hervormde Kerk Dantumawoude

Bijvoorbeeld het prachtig park dat in werkelijkheid slechts een aardig bloemtuintje was bij het huis van dorpsonderwijzer Kuipers. Dat zij dan maar zo want “als ik aan de pastorie van mijn grootvader denk, dan geef ik de voorkeur aan de betoverende verbeelding mijner jeugd”. “Mijn grootvader was een rijzig man van een eerwaardig voorkomen. Hij droeg het hoofd nog rechtop, ofschoon zijn haar zilverwit was van den ouderdom. Met zijn driekanten hoed en zijn korte broek maakte hij op mij den indruk van een eenigszins bovenmenschelijk wezen.” Haverschmidt herinnert zich de kerkdiensten waarin grootvader Bekius preekte. “’t Was maar een klein kerkje”. “Nooit heeft iemand zo mooi gepreekt. En als hij bad, dan bad ik zoo vurig mee als ik maar kon: van het begin tot het einde hield ik mijn handen gevouwen en mijn oogen stijf toe”.

Herv. Kerk Dantumawoude: preekstoel

De kleine Francois hoefde zichniet voor te stellen aan de dorpelingen want die wisten al lang wie hij was. “Voorts was ik op mijn beurt familiair met verscheiden van de toehoorders”. De kleine Francois had één van de diakenen geholpen bij het hooien en kreeg van een “dikke boerin” warme koemelk en een spekpannekoek! En hij trok mee aan het touw van de kerkklok zodat de mensen in het veld wisten dat het zes uur in de avond was of “als er iemand begraven moest worden en de zwarte stoet, met grootvader voorop, en de vrouwen zoo spookachtig met rouwkleeden over de hoofden achteraan, tweemaal het kerkhof rondtrok!” Hiermee zijn we beland bij één van de belangrijkste thema’s van Piet Paaltjens: de dood. Hij mijmert op het kerkhof bij de zerk waaronder twee van zijn ooms begraven zijn en hoort vertellen dat zij nu in de hemel wonen bij de engelen Gods.
Ook andere dingen gaan voorbij. “Grootmoeder bakt geen wentelteefjes meer en grootvaders zilveren haren glanzen niet langer eerwaardig on driekanten hoed.” Allebei zijn ze dood, net als de poes, de klokluider, de diaken en de dikke boerin. De imposante bibliotheek van grootvader is verkocht en heeft bijna niets opgebracht. “De wereld gaat voorbij”, aldus Francois Haverschmidt, “en wij met haar”.