Als een kind hoger op de maatschappelijke ladder klimt dan zijn ouders is er sprake van sociale stijging. Krijgt een kind het slechter dan spreken we van sociale daling. De cabaretier Louïs Davids zong voor de Tweede Wereldoorlog het liedje “Als je voor een dubbeltje geboren bent, dan word je nooit een kwartje”. Daarmee suggereert hij dat het voor een arbeiderskind onmogelijk was sociaal te stijgen. In zijn algemeenheid klopt die veronderstelling maar er zijn uitzonderingen die de regel bevestigen.
In de eerste helft van de negentiende eeuw klom Lucas Harmens van der Ploeg (1807-1867) in Wierum (Friesland) op van knecht tot zelfstandig schoenmaker. Dit was geen makkelijke exercitie. Lucas was amper uit de wieg getild toen zijn vader Harmen Gerbens, in 1808, voor vijf jaar uit Friesland verbannen werd wegens diefstal. Harmen verdween voorgoed van de (Friese) aardbodem en liet zijn vrouw Janke Lucas Brunia en vier kleine kinderen definitief aan hun eigen lot over.
Lucas Harmens van der Ploeg was het jongste kind. Het had nogal wat voeten in de aarde voor hij, in 1833, met Engeltje Sapes de Vries kon trouwen want er was nergens een vader die de benodigde toestemming kon geven. In dit huwelijk zijn drie jongens en één meisje geboren. Het meisjes stierf jong.
De familie Van der Ploeg was een familie van schoenmakers. Sape, de oudste zoon, trad in de voetsporen van zijn voorouders. De zee was elke dag in het zicht en dit wekte bij de zonen Bronger en Pieter de liefde voor het varen. Pieter (1844-1896) werd schipper op de binnenvaart en Bronger (1837-1919) verhuist naar Den Helder waar hij schipper en koopman is. Hij trouwt met Aaltje van Twisk (1841-1924) uit Alkmaar en sticht een gezin waarin tien kinderen worden geboren. Lucas (1864-1925) brengt het tot hoofd van een school in Den Helder. Frans (1868-1933) vestigt zich als “ernstvuurwerker” in Groningen, Jacob (1873-1944) verdient de kost als brievenbesteller en Hendrik (1877-1959) is meubelmaker en leraar aan een ambachtsschool.
Vrijwel alle kinderen van Bronger-en-Aaltje verwerven zich een goede maatschappelijke positie. Pieter (1875-1946), de op één na jongste zoon, heeft nog meer ambitie. Als hij op 16 juli 1902 in Den Helder trouwt met Agatha Geertruida Cornelia Dekker is Pieter “kandidaat-notaris”. In november 1909 mag hij zich zelfs “notaris in Amsterdam” noemen en associeert hij zich met A.D. Stumphius die kantoor houdt aan de Weteringschans. Enige jaren na de dood van Stumphius, in 1919 associeert Mr. P.W. van der Ploeg zich met F.H. Charbon.
Pieter Willem van der Ploeg is de eerste in een dynastie van Amsterdamse notarissen. Hij is opgevolgd door zijn zoon Pieter Willem van der Ploeg (1906-1997) die na zijn terugtreden het kantoor kon doorgeven aan zijn zoon Mr. Pieter Willem van der Ploeg. Uiteindelijk is de praktijk van Van der Ploeg, door allerlei fusies, opgegaan in het kantoor Loyens@Loeff.
Geef een reactie