Mijn leerlingen zijn iets enthousiaster dan normaal als het vraagstuk nature/nurture ter sprake komt. Is intelligentie, armoede of criminaliteit aangeboren of een gevolg van de opvoeding?

Omstreeks 1829 is Egbert Johannes’ Conradi (1804-1883) in Zwaagwesteinde aangesteld als onderwijzer. Het dorp groeit, vanaf het eind van de 18de eeuw als kool, omdat vele armoedzaaiers naar de heide trekken; daar in allerijl plaggenhutten bouwen en er zich metterwoon vestigen. Vele “mensenvrienden” worden diep geraakt door deze mensonterende toestand en schrijnende armoede. In 1815 slaan ze de handen ineen en starten een school om de armoede te bestrijden. Van meester Conradi wordt verwacht dat hij daarin een belangrijke rol gaat spelen.

Samen met Hjerre Gjerrits van der Veen, schoolmeester te Driesum, en Gerrit van Vreeningen, hoofd der school in Rinsumageest vormt Conradi de onderwijsgeleding van het Departement Dantumadeel van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Het is een overwegend verlicht gezelschap dat de verheffing van het volk najaagt. Hjerre Gerrits van der Veen is niet alleen onderwijzer maar ook literator en Egbert Conradi heeft ook zijn ambities.

Hij schrijft leesboekjes voor de jeugd van de lagere school. Zijn boekje “De Liefde is het voornaamste” is een groot succes en wordt wel achttien keer herdrukt. Conradi legt in de inleiding uit dat volgens hem de liefde het beginsel is waaruit alle deugden moeten voortvloeien. “Van hoeveel belang is het dit ontvonkte gevoel levendig te houden en al verder en verder uit te breiden. Daardoor zal men het hart van het kind eenen weltoebereiden akker doen gelijken, waarop de schoonste deugden met goed gevolg kunnen worden aangekweekt.” Als het verdrukt of verstikt wordt “zal het hart der Jeugd eenen akker lijken, waarop geen goed zaad gedijen wil”. Er is geen twijfel mogelijk: hier spreekt een nurture-aanhanger.

Door middel van zijn boekje wil Conradi “de schoonste deugden” aankweken. Hij wil dat het kind, na het lezen van dit boekje zegt: “Wij moeten alle menschen liefhebben en goed doen zooveel wij kunnen”.

Het eerste hoofdstukje gaat over de Moeder: “Zou ik door ongehoorzaamheid,/ bewerken dat mijn Moeder schreit?/ O neen, ik wil al mijn leven/ Haar nimmer stof tot droefheid geven.” Ook de andere gezinsleden passeren de rij: de vader, de broertjes en zusjes en de kindermeid. De buurvrouw wordt gelauwerd omdat zij bijspringt als moeder ziek is. Uiteraard moet het kind de meester eren en dankbaar zijn voor de inzet. “Zou ik niet mijn Meester eeren/die mij zoveel goeds wil leren?/ Ja hij wordt van mij bemind/ als mijn beste en liefste vriend.”

De teksten zijn lief, zoet en sympathiek maar passen niet in alle gevallen bij het huidige levensgevoel. Het hoofdstuk over de vader begint met de opmerking dat de vader de kost moet verdienen. Nadat de feministen spraken is dit niet meer een vanzelfsprekendheid.

De hoofdstukjes leren het kind dankbaar en tevreden te zijn en raden de lezer aan zich te schikken in het lot. Ergens vraagt een bakker aan Jan, een kind, wie het lekkerste eet. Het antwoord luidt: “de groote Heeren” maar de bakker zegt: “Mis Jan!”; “Zij die matigheid betrachten/ en zich voor luiheid wachten”.

Het lijkt wel alsof er geen kwaad in de wereld schuilt. Iedereen wordt geprezen. De landman (boer) mag een rijk en verheugd leven leiden en we moeten blij zijn dat er dagloners zijn die met vreugde hun werk doen. Uiteraard wordt aan het eind uitgelegd dat we blij met God moeten zijn omdat hij ons liefheeft.

Het boekje van Conradi was een groot succes maar heeft het ook het gedrag van de lezers veranderd? De slechte naam van Zwaagwesteinde is in de loop van de tijd enorm verbeterd? Is dat misschien ook te danken aan de invloed van meester Conradi?