In de 19de eeuw was wijd en zijd bekend dat er grote armoede in Zwaagwesteinde werd geleden. In principe zorgde elk dorp voor zijn eigen armen en dit ging meestal voor rekening van de Armvoogdij. In Zwaagwesteinde was de armoede zo groot dat de de armenkas regelmatig uitgeput raakte waardoor de Armvoogden hun “cliënten” dan maar adviseerden om te gaan bedelen. Dit tot grote ergernis van mensen die in naburige dorpen woonden.

Armoede ontstond meestal door gebrek aan inkomsten. Gerrit Plantinga (1833-1880) zal blij zijn geweest dat hij een baan bij “het spoor” kreeg want dat betekende meestal een “job voor het leven”. Op 3 april 1856 trouwt hij met Rixtje Eedses Dijkstra (1836-1921) en stichtte, in het volste vertrouwen van een vrij zekere toekomst, met haar een gezin. Van hun acht kinderen bereiken er drie de volwassenheid.

Op 7 maart 1866 wordt Gerrit door een zwaar ongeluk arbeidsongeschikt. De Armvoogdij ziet het zwerk al snel drijven: de kas is leeg en de familie moet dringend geholpen worden. In april 1866 plaatsen ze driemaal een advertentie waarin een dringend beroep wordt gedaan op de goedgeefsheid van de landgenoten. Beloofd wordt dat de giften in de Leeuwarder Courant verantwoord zullen worden maar daar heb ik weinig van teruggevonden.