In de Franse Tijd is Nederland fundamenteel veranderd. De gewesten verloren hun zelfstandigheid en Nederland werd een gecentraliseerde eenheidsstaat waar “Den Haag” het voor het zeggen kreeg. Iedere inwoner werd genoteerd in de burgerlijke stand, er kwamen uniforme belastingen en in principe gold voor elke jongen de dienstplicht. In 1806 kwam er een Schoolwet waarin het (lager) onderwijs in Nederland gestalte kreeg.

Het duurde tot 1901 voor de leerplicht werd ingevoerd maar ook daarvoor leerden veel kinderen lezen en schrijven. Halverwege de 19de eeuw was het percentage analfabeten in Nederland ongeveer 30 procent. Met de nieuwe schoolwet kreeg het onderwijs een kwaliteitsimpuls. De onderwijzers uit Akkerwoude en Rinsumageest wilden best als voorbeeld dienen voor de rest van Nederland en schreven daarom, in 1810, een artikel in het boek Bijdragen ter bevordering van het onderwijs en de opvoeding, voornamelijk met betrekking tot de lagere scholen in Holland.

Thomas Albert Verdenius (1773-1826), geboren te Lutjegast, is sinds 1797 dorpsonderwijzer in Akkerwoude en Meindert Dirks de Vries (1787-1854) bekleedt deze functie vanaf 1804 in Rinsumageest. Bij zijn aanstelling is Meindert 16 jaar oud! Beide heren bestieren elk een hele school. In Akkerwoude zijn er ongeveer 45 leerlingen en in Rinsumageest 70.

Aan het begin van de les wordt in Akkerwoude begonnen met een “gepast gebed” waarin één van hen voorgaat “terwijl de overigen stil en eerbiedig mede bidden”. In Rinsumageest wordt daarnaast een gezang “met zachte welluidendheid” gezongen.

De scholieren zitten in drie klassen die weer in afdelingen zijn verdeeld. De onderwijzer snijdt de pennen, geeft opdrachten en staat frontaal voor de klas. De onderwijzers geven “gedifferentieerd les” en stellen het zonder een kopieermachine, een digitaal bord of een computer.

Beide onderwijzers zijn, volgens het verslag, intensief bezig om de jongste leerlingen het lezen en schrijven bij te brengen. De eisen aan een onderwijzer zijn minimaal. Ze zijn enigszins getoetst op algemene kennis maar hebben amper kennisgenomen van didactiek en pedagogiek. Meindert de Vries is in 1806 ongeveer 19 jaar en heeft al twee jaar ervaring. Ondanks deze minpunten toont de beschrijving van de lessen aan dat er wel is nagedacht over de methodische opbouw van het leerproces. Met name meester Verdenius maakt verrassende sprongen tijdens zijn les.

In de verslagen worden hulpmiddelen genoemd die de onderwijzer gebruikt zoals kaarten voor topografie, plaatjes voor het schrijfonderwijs en lesboekjes bij andere lessen. Uit andere bronnen blijkt dat schraalhans meester was in de scholen. Schoolmeesters worden vaak op één lijn gesteld met dominees en notarissen maar deze vergelijking is absoluut onjuist als er naar hun salaris wordt gekeken. Noodgedwongen waren onderwijzers ook koster, voorzanger, organist en doodgraver. De talentvolle Meindert de Vries heeft zich verder ontwikkeld en is notaris in Augustinusga geworden. Albert, de zoon van meester Verdenius, kreeg in 1810 een licentie om les te geven. Deze gold alleen voor de provincie Friesland en Albert was op dat moment toch al 13 jaar! Hij is het onderwijs niet trouw gebleven want in 1840 is hij in Grijpskerk (Gr) gestorven waar hij de kost verdiende als “tapper”.

Schoollokaal eind 18de eeuw