Dantumadeel was één van de armste gemeenten in het land en  daarom werd ze van verschillende kanten gestimuleerd om te werken aan een ruilverkaveling. Er waren hier relatief veel kleine boeren en kleine winkeliers die slechts een marginaal leden.  Veel inwoners pakten in de jaren vijftig hun biezen en trokken naar Amerika, Canada, Australië en Nieuwzeeland. Desondanks was er een groot tekort aan woningen te meer omdat een deel van de woningvoorraad “onbewoonbaar” was.

De eerste ruilverkavelingswet functioneerde vanaf 1924. In de praktische uitvoering hield die alleen rekening met de belangen van de agrarische sector en speelden het historisch landschap, de natuurwaarden en de recreatie vrijwel geen rol. Deze kritiek leidde in 1954 tot een herziening van de wet waardoor een landschapsbeleidsplan, als verplichte grondslag van de ruilverkaveling, de leefbaarheid op het platteland moest stimuleren.

In april 1957 is een Commissie van Advies geïnstalleerd om te werken aan het grote plan voor Dantumadeel. De landelijke overheid gaf de Stichting Beheer Landbouwgronden (SBL) opdracht om vastgoed in (potentiële) ruilverkavelingsgebieden aan te kopen. In mei 1959 had de SBL in Dantumadeel al 110 ha, 5 krotten en 10 bedrijfsgebouwen aangekocht.

Een maand later meldt gedeputeerde H.M. Gerbrandy dat het project voor Dantumadeel door de “cultuurtechnische dienst” op een zacht pitje gezet “en jaren is uitgesteld”. De dienst wilde grotere boerderijen en zag daarvoor in Dantumadeel nog geen perspectief. Bovendien had de SBL grote moeite om grond aan te kopen. “De boeren willen het niet kwijt en er komen alleen maar kleine hoekjes van niet-boeren beschikbaar”.

In 1960 wordt Dantumadeel in de miljoenennota genoemd en komt er weer geld beschikbaar om vastgoed aan te kopen alhoewel het proces een jaar later opnieuw in de vertraging raakt.  Gedeputeerde Gerbrandy spreekt, tijdens een vergadering van de Christelijke Boer- en Tuindersbond (CBTB), zijn zorgen uit omdat de kleine boeren weigeren hun land te verkopen en daardoor de voortgang dwarszitten. “Laten de mensen, die zich in Dantumadeel tegen de ruilverkaveling keren zich niet vergissen (…). De kinderen willen straks de armoede niet meer, die ze meemaken op die kleine bedrijven.”

Apart van de ruilverkaveling loopt de vorming van het waterschap De Wâlden. Met name in de laatste helft van de 19de eeuw zijn er door de boeren diverse polders gevormd met een eigen waterschapsbestuur. De vorming van het nieuwe overkoepelende waterschap maakt een eind aan de enorme versnippering en het is de bedoeling dat waterschappen buiten Dantumadeel ook opgaan in De Wâlden. Het Rijk steekt 5,3 miljoen gulden in het verbeteren van de waterbeheersing. Het proces staat los van de ruilverkaveling maar is er wel nauw mee verbonden. Na de ruilverkaveling blijft er maar 27 kilometer aan polderkaden over van de vigerende 141 kilometer.

Het jaar 1964 is cruciaal voor de ruilverkaveling. Vanaf het voorjaar zijn er in vrijwel elk dorp voorlichtingsbijeenkomsten waar met name wethouder K.F. Boersma het woord voert. Vanaf augustus ligt het „Rapport betreffende ruilverkaveling van gronden in de gemeenten Dantumadeel, Tietjerksteradeel en Kollumerland, genaamd ruilverkaveling Dantumadeel”, ter visie. Als klap op de vuurpijl mogen de belanghebbenden zich op 11 november over het plan uitspreken.

Het gebied van 8225 ha, is voornamelijk natuurlijk begrensd en wel door de Dokkumer Ee, het Dokkumer Grootdiep, de Oudevaart, de Oude Zwemmer, de Petsloot, de Nieuwe Vaart, de spoorlijn Groningen—Leeuwarden, de Achterweg (Veenwouden), de Skiersleat, de weg Broek—Roodkerk, de Swarte Broek, de Ottemaweg, de weg Roodkerk—Oudkerk, de Murk en de Oudkerkervaart.

Het wegenstelsel zal worden uitgebreid. De zwarte doorgetrokken lijnen geven de bestaande wegen aan en de onderbroken lijnen geven weer waar de nieuwe wegen worden aangelegd.

Door de ruilverkaveling gaat heel Dantumadeel op de schop. Er liggen nog veel onverharde wegen en de verbindingen zijn inefficiënt. De plannenmakers willen 20 kilometer weg verbeteren en 30 kilometer aan nieuwe wegen aanleggen. Het onderhoud hiervan komt daarna voor rekening van de gemeente. De waterbeheersing was eerst in particuliere handen maar die komt in handen van het waterschap. De boeren hoeven zelf geen investeringen meer te doen. Het waterschap mag daar wel heffingen voor opleggen.

Vrijwel alle boerderijen in het buitengebied waren sinds kort aangesloten op de waterleiding en via de ruilverkaveling zouden ze ook verbonden worden aan het elektriciteitsnet. Het werk van de boeren zou efficiënter worden omdat ze, door herverkaveling, hun areaal “naast de deur” zouden krijgen.

De overheid zei een subsidie van fl 17 miljoen toe en ze zou de loon- en prijsstijgingen met 64 % subsidiëren. Er was 1,5 miljoen gulden beschikbaar, tegen een rente van 2,78 %, om bestaande bedrijfsgebouwen uit te breiden. Een andere 1,5 miljoen mocht gebruikt worden voor degenen die hun bedrijf vrijwillig beëindigen.

De belanghebbenden moesten zelf 10 miljoen gulden bijdragen. De plannenmakers poneerden de stelling dat de boeren hier niet veel van zouden merken omdat ze, na de uitvoering van de ruilverkaveling, flink konden besparen op de arbeidskosten. Na dertig jaar zou het hele project, ook in financiële zin, worden afgesloten.

De woonfunctie moest geconcentreerd worden in de dorpen. In de plannen zat 1350 hectare boerderijverplaatsing waarbij het ging om de verplaatsing van 50 bedrijven met een omvang van minstens 24 hectare. De nieuw te bouwen boerderijen werden gedacht in “grotendeels onbebouwde streken buiten het eigenlijke Wouden-gebied”, zoals het gebied tussen Oudkerk, Birdaard en Rinsumageest; het gebied tussen Dokkum en de streek Akkerwoude-Murmerwoude-Damtumawoude, de noordoostelijke uithoek; het wijde gebied achter Roodkerk (van Stenendam tot de Ottemaweg) en gebieden ten westen, oosten en zuiden van De Valom.

Een woning aan de Hegewâl te De Falom waar Minne Klazes Wybenga woonde. De woning is afgebroken in de herfst van 1961. De schuur, die er rechts achter staat, is van een andere eigenaar.

Ongeveer 150 krotten, waarvan 50 hebben gediend als boerderij, staonden de nieuwe verkaveling in de weg en werden daarom deels aangekocht. Een deel van de krotten kon een andere bestemming krijgen onder de voorwaarde dat er geen agrarische activiteiten meer mochten plaatsvinden.

In het kader van het landschapsbeleidsplan werden enkele terreinen van bijzondere natuurwetenschappelijke en (of) landschappelijke waarde aangewezen: het gebied van het Grootdiep, Wyde Murk, Eeltje Meer, Tuskenlitsen, de Houtwiel en omgeving van het Buitenveld, het Klaarkampster meer, het Driesumer meer, enkele lage terreinen langs de Nieuwe Vaart (De Valom, Driesum) en de eendenkooien.

Omdat er al lang aan het plan voor de ruilverkaveling was gewerkt had niemand veel aandacht aan de leefbaarheid van het gebied geschonken. Rücksichtlos werd de Murk, bij Rinsumageest, en de Woudvaart, bij Dokkum, afgesloten. Er zou een recreatieve functie aan gekoppeld kunnen worden maar noch de gemeente, noch de provincie hebben hier ooit over nagedacht. Bovendien kostte het geld en dat hebben de plannenmakers er niet voor over.